Sluiten
Productgroep

Definieer hier tot welke productgroep het materiaal van de desbetreffende wand behoort. Deze keuze bepaalt welke producten er onder kunnen aangeduid worden.

Volgende productgroepen komen bij alle drie de wanden in de meerkeuzelijst voor :

Voor wand A en/of wand C zijn er nog bijkomende keuzes

Sluiten
Product

Hier bepaalt u welk type product voor de wand gebruikt wordt. De keuze van de verschillende productgroepen zal automatisch leiden tot andere opties in de productlijst.

Sluiten
Dikte wand

Hier dienen de muurdiktes bepaald te worden. Op basis van de gekozen productgroep en het geselecteerde product krijgt u automatisch de keuze uit de beschikbare productbreedtes.

De keuze van de muurdikte heeft een impact op de maximaal opneembare belasting van de wand:

Sluiten
Gedeclareerde gemiddelde blokdruksterkte

De waarde fmean wordt gebruikt voor de berekening van de genormaliseerde gemiddelde blokdruksterkte fb, dit gebeurt volgens de formule uit de Belgische Nationale bijlage van de NBN EN 1996-1-1:

fb = d * dc * fmean

Sluiten
Sterkteklasse beton
Sluiten
Type mortel

Hier kiest u de toegepaste mortel uit een vooropgestelde lijst. Merk op dat de keuzes opnieuw variëren afhankelijk van de gekozen productgroep.

Voor de Porotherm producten (Thermobrick, Silentbrick, Powerbrick, Thermobrick R+) is er keuze uit verschillende traditionele mortels en dunbedmortels. Bij keuze voor de gelijmde snelbouw of PLS producten wordt het type mortel automatisch op Porotherm Lijmmortel vastgelegd.

De keuze voor het type mortel speelt een rol bij de berekening van de karakteristieke muurdruksterkte fk van traditioneel vermetste wanden volgens §3.6.1 van de NBN EN 1996-1-1. Immers hoe sterker de mortel, hoe hoger de uiteindelijke muurdruksterkte zal zijn. De berekening in de Eurocode houdt geen rekening met de sterkte van lijmmortels, omdat de voegdiktes dusdanig klein zijn.

Sluiten
Karakteristieke muurdruksterkte

De karakteristieke muurdruksterkte van de wand wordt bepaald volgens §3.6.1 van de NBN EN 1996-1-1, dit is:

In bovenstaande formule worden voor metselwerk met keramische blokken volgende parameters gebruikt in België:

Omwille van de waardes die zijn toegekend aan de verschillende parameters, kan de formule voor de karakteristieke druksterkte van metselwerk dat is uitgevoerd met Wienerberger blokken aangepast worden naar:

Sluiten
Hoogte van de wand

Hier geeft u de vrije hoogte hW van de wand in.

Beschouw hiervoor de afmeting tussen de vloerplaten, dus onderaan de wand is dit de bovenzijde van de vloer en bovenaan de wand de onderzijde. Houd hierbij geen rekening met de dikte van de vloerafwerking.

Sluiten
Lengte van de wand

Hier geeft u de beschikbare lengte van de wand in, dit wil zeggen de afstand tussen twee randen.

Randen van wanden worden door hoeken met andere wanden, kolommen of door relevante wandopeningen gecreëerd.

Sluiten
Sonicstrip boven

Hier kan u bepalen of er bovenaan de wand met een akoestische strook of SonicStrip gewerkt wordt.

Toepassing van een SonicStrip zal een impact hebben op de manier van berekenen:

Sluiten
Sonicstrip onder

 Hier kan u bepalen of er onderaan de wand met een akoestische strook of SonicStrip gewerkt wordt.

Toepassing van een SonicStrip zal een impact hebben op de manier van berekenen:

Sluiten
Ondersteuning wand

Hier wordt de wijze van ondersteuning aan de top en voet van de wand gespecifieerd (zie NBN EN 1996-1-1 §5.5.1.2 (11)), dit kan op volgende manieren :

Indien een wand boven- en onderaan begrensd wordt door betonnen vloerplaten en als de overlappingslengte tussen vloer en wand minstens 2/3 van de wanddikte bedraagt, mag deze wand beschouwd worden als zijnde boven- en onderaan ingeklemd. Let wel, dit is op voorwaarde dat de eventuele excentriciteit waarmee de kracht op de wand aangrijpt kleiner is dan 0,25 * tW. In alle andere gevallen (minder dan 2/3 tW, houten vloeren,...) dient de vloer als niet aan beide zijden ingeklemd beschouwd te worden.

Deze keuze heeft een impact op de effectieve hoogte heff van de wand die wordt beschouwd bij de berekening, immers voor de reductiefactor r2 geldt:

Wanneer er onder- en/of bovenaan een SonicStrip geplaatst wordt, kunnen we er van uitgaan dat de verbinding tussen vloer en wand als een scharnier zal functioneren en wordt er dus automatisch met een waarde r2 = 1,0 gerekend.

Sluiten
Afstand buitenzijde wand tot vloerplaat - boven

Hier geeft u een waarde in wanneer de vloerplaat niet over de volledige muurdikte wordt opgelegd. Het deel van de dikte van de wand waar de vloerplaat niet op rust is aTop.

Sluiten
Afstand buitenzijde wand tot vloerplaat - onder

Hier geeft u een waarde in wanneer de vloerplaat niet over de volledige muurdikte wordt opgelegd. Het deel van de dikte van de wand waar de vloerplaat niet op rust is aBottom.

Sluiten
Verticale verstijvingswanden

Naast de opleg van de vloeren, speelt ook de ondersteuning van de verticale randen van een metselwerkwand een belangrijke rol in de bepaling van de effectieve hoogte en de optredende excentriciteiten. Immers, bij een wand die verticaal ondersteund wordt aan twee verticale randen vertrekken we vanuit een gunstigere ontwerpsituatie dan bij een vrijstaande wand.

Een metselwerkwand die verticaal belast wordt mag volgens §5.5.1.2 van EC6 ondersteund verondersteld worden door een verticale verstijvingswand indien:

Eurocode 6 stelt een aantal dimensionele eisen opdat een wand (wand Z in het voorbeeld hieronder) als verstijvingswand van de te berekenen wand (wand W in het voorbeeld hieronder) mag beschouwd worden, namelijk:

Wanneer een verstijvende wand onderbroken wordt door openingen dan mag deze toch beschouwd worden voor de berekening van de effectieve hoogte op voorwaarde dat:

Merk op dat ook andere constructie elementen als verticaal verstijvende rand kunnen dienst doen op voorwaarde dat deze een gelijkaardige stijfheid vertonen en verbonden zijn met de beschouwde wand met behulp van ankers, wapening,... die de optredende trek- en drukkrachten kunnen weerstaan.

Sluiten
Opgelegde geometrische excentriciteit - boven

Wanneer het op basis van een projectspecifieke ontwerpkeuze met betrekking tot de vloeropleg niet nuttig is om de optredende excentriciteiten volgens NBN EN 1996-1-1 annex C te berekenen, kunt u deze hier overschrijven en zelf bepalen. Hiertoe moet u eerst de vakjes aanvinken. Daarna is het mogelijk een opgegeven oplegexcentriciteit (in meter) in te geven.

Wanneer u deze optie kiest, zullen de excentriciteit ten gevolge van de rotatie van de vloeren (eh1 ) evenals de waarde aTop automatisch gelijk gesteld worden aan nul.

Bij keuze voor een houten vloer zal u deze waarde bovendien verplicht moeten invullen om tot een resultaat te kunnen komen.

Wanneer u een volwaardig scharnier wenst te beschouwen, dient u deze waarde op nul te zetten en kiezen voor "niet ingeklemd".

Sluiten
egeoTop
Sluiten
Opgelegde geometrische excentriciteit - onder

Wanneer het op basis van een projectspecifieke ontwerpkeuze met betrekking tot de vloeropleg niet nuttig is om de optredende excentriciteiten volgens NBN EN 1996-1-1 annex C te berekenen, kunt u deze hier overschrijven en zelf bepalen. Hiertoe moet u eerst de vakjes aanvinken. Daarna is het mogelijk een opgegeven oplegexcentriciteit (in meter) in te geven.

Wanneer u deze optie kiest, zullen de excentriciteit ten gevolge van de rotatie van de vloeren (eh1 ) evenals de waarde aTop automatisch gelijk gesteld worden aan nul.

Bij keuze voor een houten vloer zal u deze waarde bovendien verplicht moeten invullen om tot een resultaat te kunnen komen.

Wanneer u een volwaardig scharnier wenst te beschouwen, dient u deze waarde op nul te zetten en kiezen voor "niet ingeklemd".

Sluiten
egeoBottom
Sluiten
Type vloer

Hier duidt u het type van de aanwezig vloerplaat aan. In principe kunt u voor de vier vloerplaten altijd volgende types kiezen:

Bijkomend zijn er nog volgende types vloeren beschikbaar :

Sluiten
Steunpunten

Wanneer de beide uiteindes van de vloerplaat niet vrij kunnen roteren, kies hier dan de optie 'tweezijdig ingeklemd'. In alle andere gevallen mag u hier de optie 'scharnierend' selecteren.

Dit wil dus zeggen dat indien de vloerplaat uit welfsels bestaat, u niet automatisch scharnierend dient te selecteren. Indien het welfsel bijvoorbeeld tussen twee wanden geplaatst wordt of via de achteraf gestorte toplaag star verbonden is met de wand, zal er toch een (gedeeltelijke) inklemming ontstaan en kiest u hier dus best de optie tweezijdig ingeklemd.

Bij toepassing van de SonicStrip kan de rotatie van de vloer niet resulteren in een moment op de wand en wordt de wand-vloer verbinding automatisch als scharnierend beschouwd.

Deze keuze heeft een impact op de manier waarop het moment ten gevolge van de belastingen op de vloeren en/of op de wand (windbelasting) wordt berekend. Immers wanneer voor een vloer de optie tweezijdig ingeklemd geselecteerd wordt zal de bijhorende n-waarde in de formule C.1 van NBN EN 1996-1-1 gelijk zijn aan 4, in het andere geval aan 3.

Sluiten
Sterkteklasse beton
Sluiten
Overspanningslengte loodrecht op de wand

Hier definieert u de vrije overspanning van de plaat in de richting loodrecht op de langse zijde (LW) van de wand.

Deze afmeting is van belang voor de bepaling van de totale belasting die de vloer uitoefent op de wand, een groter wordende overspanning zorgt immers voor een significante vergroting van de buigende momenten aan boven- en onderkant van de wand.

De uiteindelijke bepalende overspanning LD, hangt af van het type vloerplaat en wordt bepaald volgens:

Ook de stijfheidsfactor cVL van betonnen vloerplaten is afhankelijk van de afmetingen van de vloeren. Voor betonnen vloeren in twee richtingen dragend zal dit het minimum van LD1 en LD2 zijn en voor betonnen vloeren dragend in de richting loodrecht op de wand LD1.

Sluiten
Overspanningslengte evenwijdig met de wand

Hier definieert u de vrije overspanning van de plaat parallel aan de langse zijde (LW) van de wand. Deze lengte vormt de bovengrens van de invloedslengte b.

Bovendien kan deze afmeting een impact hebben op de vloerstijfheidsfactor (cVL) bij betonnen vloeren die in twee richtingen dragen, zie onderstaande formule.

De uiteindelijke bepalende overspanning LD, hangt af van het type vloerplaat en wordt bepaald volgens:

Ook de stijfheidsfactor cVL van betonnen vloerplaten is afhankelijk van de afmetingen van de vloeren. Voor betonnen vloeren in twee richtingen dragend zal dit het minimum van LD1 en LD2 zijn en voor betonnen vloeren dragend in de richting loodrecht op de wand LD1.

Sluiten
Invloedslengte

Dit is een maat voor de lengte van de vloer die door de wand ondersteund wordt. Deze afmeting is minstens even groot als de maximale lengte van de aangrenzende wanden en maximaal gelijk aan LD2, de lengte van de vloerplaat evenwijdig met de wand.

De invloedsbreedte heeft een impact op de cqD-waarde van de vloeren, dit zijn de termen die de belastingen op de vloeren in rekening brengen in vergelijking C.1 van de NBN EN 1996-1-1. Voor houten vloeren, worden deze waardes niet berekend. Deze termen werden aangepast om rekening te kunnen houden met de eventuele lijnlasten op de vloerplaten en met verhouding van de invloedsbreedte ten opzichte van de lengte van de wand, de formule wordt hieronder meegedeeld.

Voor uitkragende betonplaten zal de volledige tweede term in deze formule vervangen worden door het product van de lijnlast met de afstand tot het centrum van de wand.

Sluiten
Dikte vloerplaat

Vul hier de dikte van de vloerplaat in, zonder de eventuele afwerking. Deze dikte speelt een rol in de bepaling van de momentenverdeling tussen de vloerplaat en de muur (zie formule C.1 van de NBN EN 1996-1-1), omdat daar het traagheidsmoment van de vloer in rekening gebracht wordt. Hoe dikker de vloerplaat, hoe stijver deze wordt en hoe minder het moment op de wand zal zijn. Immers, het traagheidsmoment van de vloerplaat wordt berekend volgens:

Hierbij is b de invloedsbreedte van de vloerplaat, een maat voor de lengte van de vloer die op de wand inwerkt.

Sluiten
Permanente belasting vloer

Hier geeft u de som in van alle permanente oppervlaktelasten, inclusief het eigen gewicht van de vloerplaat in uiterste grenstoestanden (ULS).

Deze belasting wordt gebruikt voor de berekening van de buigende momenten op de wand ten gevolge van de rotaties van de vloeren conform formule C.1 van de NBN EN 1996-1-1.

Sluiten
Mobiele belasting

Hier geeft u de som in van alle mobiele oppervlaktelasten in de uiterste grenstoestand (ULS).

Deze belasting wordt gebruikt voor de berekening van de buigende momenten op de wand ten gevolge van de rotaties van de vloeren conform formule C.1 van de NBN EN 1996-1-1.

U kan de excentriciteiten ten gevolge van de rotaties vergrootten door de mobiele belasting niet op alle vloeren tegelijk te laten aangrijpen.

Sluiten
Totale belasting

Hier wordt automatisch de som gemaakt van de opgegeven permanente en mobiele belastingen.

Dit is dus de totale oppervlaktebelasting die aangrijpt op de vloer, inclusief het eigen gewicht.

Sluiten
Permanente lijnlast vloer

Wanneer er op de vloer een lijnlast komt, bijvoorbeeld ten gevolge van een niet-dragende scheidingdswand, definieert u hier de permanente belasting in de uiterste grenstoestand (ULS).

Sluiten
Mobiele lijnlast vloer

Wanneer er op de vloer een lijnlast komt, bijvoorbeeld ten gevolge van een dragende scheidingdswand, definieert u hier de resulterende mobiele belasting in de uiterste grenstoestand (ULS).

Sluiten
Totale lijnlast - vloer

Hier wordt automatisch de som gemaakt van de opgegeven permanente en mobiele belastingen. Dit is dus de totale lineaire belasting die aangrijpt op de vloer in de uiterste grenstoestand (ULS).

Deze belasting zorgt voor een bijkomend moment of rotatie ten opzichte van de steunpunten namelijk de totale belasting EL vermenigvuldigd met de afstand tot de as van de wand d. Dit bijkomend moment zal een rol spelen in de bepaling van de excentriciteit waarmee de belasting aangrijpt op de wand. De formule C.1 van de NBN EN 1996-1-1 werd aangepast conform onderstaande afbeelding om dit bijkomend moment te kunnen inrekenen.

Sluiten
Afstand lijnlast - midden wand

Hier definieert u de afstand van het aangrijppunt van de lijnlast tot het midden van de wand.

Sluiten
Windbelasting

Indien u bezig bent met de controle van de draagkracht van bijvoorbeeld een gevelwand kan u hier de optredende windbelasting in uiterste grenstoestand (ULS) opgeven.

Deze windbelating zal resulteren in een bijkomende excentriciteit (eh1,w) in het midden van de wand. Indien de wand boven- en/of onderaan (gedeeltelijk) is ingeklemd zal ook hier een bijkomende excentriciteit ontstaan. Het moment boven- en onderaan de wand wordt berekend op basis van onderstaande formule die een aanpassing is van de formule C.1 in de NBN EN 1996-1-1.

Sluiten
Permanente belasting - wand A

Hier dient u de totale permanente belasting in uiterste grenstoestand (ULS) op te geven die door de bovenliggende wand C (en dus ook door alle bovenliggende verdiepingen) op de te berekenen wand B uitgeoefend wordt.

Opgelet: Dit is de lijnlast over de volledige wandlengte LW . Indien wand C een stuk smaller is dan wand B kan het nodig zijn om hier mee rekening te houden bij het ingeven van de belasting.

Sluiten
Belasting ten gevolge van vloeren

Hier dient u de totale permanente belasting in uiterste grenstoestand (ULS) op te geven die door de vloerplaat 4 en/of de vloerplaat 2 boven op de te berekenen wand B uitgeoefend wordt.

Sluiten
Mobiele belasting - wand C

Hier dient u de totale mobiele belasting in uiterste grenstoestand (ULS) op te geven die door de bovenliggende wand C op de te berekenen wand B uitgeoefend wordt.

Opgelet: Dit is de lijnlast over de volledige wandlengte LW . Indien wand C een stuk smaller is dan wand B kan het nodig zijn om hier mee rekening te houden bij het ingeven van de belasting.

Sluiten
Mobiele belasting - vloeren

Hier dient u de totale mobiele belasting in de uiterste grenstoestand (ULS) op te geven die door vloerplaat 2 en/of vloerplaat 4 op de te berekenen wand B uitgeoefend wordt.

Sluiten
Lokale belasting

Hier kan u de waarde van een lokale belasting, bijvoorbeeld ten gevolge van de opleg van een ligger, in de uiterste grenstoestand (ULS) definiëren.

Er zal gekeken worden of deze belasting kleiner is dan de weerstandbiedende lokale rekendruksterkte NRdc, conform NBN EN 1996-1-1 §6.1.3.

Bovendien zorgt deze puntlast voor een bijkomende belasting onderaan en in het midden van wand B, die automatisch bij de totale belastingen NEd wordt opgeteld.

Sluiten
Lengte lastvlak

Hier vult u de lengte van het lastvlak in millimeter in, dit is de afmeting evenwijdig met de wand, op onderstaande afbeelding is dit dus de flensbreedte van het profiel.

Sluiten
Breedte lastvlak

Hier vult u de breedte van het lastvlak in millimeter in. Wanneer het profiel op onderstaande afbeelding volledig op de muur wordt opgelegd, dan is deze afmeting gelijk aan de dikte van wand B.

De rekenwaarde van de drukspanningen ter hoogte van het lastvlak moet voor blokken van groep 2 maximaal gelijk zijn aan 1,5 keer de rekenwaarde van de muurdruksterkte (NBN EN 1996-1-1 §6.1.3 (7)):

Sluiten
Lengte verdeelbalk

Hier geeft u de lengte van de verdeelbalk of betonslof in millimeter in. Voor wanden gebouwd met metselblokken van groep 2 dient er onder een lokale belasting altijd een verdeelbalk te worden uitgevoerd.

Deze lengte is minstens gelijk aan drie keer de lengte Lcb.

Sluiten
Breedte verdeelbalk

Dit is de breedte van de verdeelbalk of slof, deze moet conform Eurocode 6 gelijk zijn aan de wanddikte tB.

Sluiten
Hoogte verdeelbalk

Hier definieert u de hoogte van de verdeelbalk of betonslof in millimeter, deze afmeting moet groter zijn dan 200mm.

Sluiten
Aangrijphoogte puntlast

Dit is de afmeting tussen de voet van de wand en de onderzijde van het element waardoor de lokale belasting op de wand aangrijpt. Indien er een betonslof of verdeelbalk wordt geplaatst is dit de onderzijde van de slof.

Sluiten
Randafstand

Dit is de  afstand tussen de rand van de verdeelbalk (of van het profiel indien er geen verdeelbalk geplaatst wordt) tot de dichtstbijzijnde rand van de muur.